Welk kommagetal hoort bij de breuk? Kies uit: 0,6 – 0,5 – 0,33 – 0,2 – 0,25
1⁄5 = 0,2
1⁄4 = 0,25
1⁄3 = 0,33
2⁄4 = 0,5
6⁄10 = 0,6